'HATSJOE.' Oh nee. Niet alweer die vreselijke pollen. Hij haatte ze. Elke keer kreeg hij zo'n vreselijk kriebelgevoel aan zijn neus, werden zijn ogen waterig (als ze al niet waterig waren) en nieste hij non-stop, maakte daarmee hele pakken zakdoekjes op. Hooikoorts, bah. Vroeger was hij nooit buiten te vinden in deze tijd van het jaar, was hij altijd binnen zodat hij geen last zou krijgen van de pollen maar helaas pindakaas was hij nu niet binnen. Het opvangtehuis was geen fijne plaats en hij was net zoals zijn vader en broer, de avonturiers, veel liever buiten. Dan vroeg hij er eigenlijk toch echt om. Ach, hij zou het wel overleven. Niemand was dood gegaan van hooikoorts en al helemaal niet van een beetje genies. Bovendien zou het binnen een paar dagen wel over zijn, dan kon Elijah er niet echt om klagen.
Op zijn korte beentjes baande hij zich een weg door het grasveld, op zoek naar de brief die het leuk vond om weg te waaien en hem de hele tijd te laten zoeken. Hij wist in welke richting hij gevlogen was. Het probleem was nu dat hij hem nog moest vinden. Hij kon het niet kwijtraken, dat mocht niet. Als hij het echt kwijt was, zou hij niet alleen zijn baas teleurstellen maar ook de geadresseerden. Wie wist hoe lang ze op de brief hadden gewacht, wie wist wat er in stond. Dadelijk was het erg belangrijk en als hij het zou verprutsen door de brief kwijt te raken, zou hij niet met zichzelf kunnen leven. Want brieven waren voor hem niet zomaar brieven. Ze waren uitstortingen van het menselijk hart, hetgene waarin een persoon schreef wat hij voelde, wat hij dacht. Net zoals een dagboek maar dan geadresseerd aan een dierbaar persoon, die waarschijnlijk weer zou antwoorden en de eerdere verzender op een bericht wachtte. Ten eerste mocht die communicatie niet verstoord worden, ten tweede zou hij met een missende brief en onnodige onrust mee verwekken. Hij kon prima zeggen dat hij de brief kwijt was geraakt aan de geadresseerde maar ergens durfde hij dat niet, daar had hij net niet de moed voor. Om de persoon in de ogen te kijken en te zeggen dat hij iets dierbaars, iets belangrijks had kwijt geraakt. Hij zou zich diep schamen en dat wou hij niet. Hij wou het gewoon niet.
'Waar is de - HATSJOE - brief?' mompelde hij met een bijna trillende stem. Zijn ene roodrozige oog ging zoekend rond ook al belemmerden de tranen hem om goed te zien. Het was voor hem niet helemaal duidelijk of het kwam door de pollen of doordat hij echt in huilen uit wou barsten. De jongen was mentaal sowieso niet de sterkste, was vaak huilend te vinden wanneer hij iets ontroerend vond, ergens in faalde of bezorgd was om iemand. Om pijn huilde hij niet, gek genoeg. Het was dan ook maar net te vraag of hij sterker was dan hij leek of niet.
Moet nog inkomen.
A Y L I N N O N L Y